Menu

Rechtsverwerking

ABP verspilt € 900.000 aan premie. Het hof en de adviseur van de Hoge Raad (AG) zijn het daarover eens. Het verspillen van in dit geval het recht (rechtsverwerking) op een premievordering wordt niet snel aangenomen in de rechtspraak. Enkel tijdsverloop is onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Voor een geslaagd beroep zijn er bijzondere omstandigheden vereist. Dat is in deze zaak volgens de adviseur van de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2024:1138) het geval.

Feiten

Een uitzendbureau heeft zich vrijwillig bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) aangesloten. Als een ex-werknemer een WW-uitkering ontvangt wordt de pensioenopbouw bij ABP gedeeltelijk voortgezet. Wat blijkt is dat ABP van 650 ex-werknemers niet wist dat zij gedurende een bepaalde periode een WW-uitkering ontvingen. Toen ABP daarachter kwam heeft het pensioenfonds het uitzendbureau een extra factuur gestuurd. Deze gaat tot tien jaar terug in de tijd.

Waarom slaagt het beroep op rechtsverwerking?

Volgens het hof en de adviseur van de Hoge Raad slaagt het beroep omdat:

  • ABP gebruikt een Handleiding Premie en Gegevens (HPG). ABP heeft aanvankelijk via de HPG aan de werkgever laten weten dat hij de benodigde informatie niet hoefde aan te leveren.
  • De werkgever twijfelde daar niet aan want hij ontving regelmatig nota’s met betrekking tot ex-werknemers.
  • Dat er in werkelijkheid veel meer ex-werknemers waren met een WW-uitkering kon de werkgever niet vermoeden. Mede omdat de werkgever ervan uitging dat velen bij de inlener of via een ander uitzendbureau gingen werken.
  • In 2014 heeft ABP de HPG aangepast. Er is door ABP een alinea toegevoegd in het 112 pagina’s tellende document waarin is vermeld dat een vrijwillig aangesloten werkgever de benodigde informatie moet aanleveren.

Het toevoegen van een alinea in een meer dan 100 pagina’s tellend document en ervan uitgaan dat de contractspartij het zelf tijdig ontdekt is niet realistisch.

  • ABP heeft niet separaat aan het uitzendbureau laten weten dat zij voortaan verwachtte dat de werkgever de gegevens zou aanleveren. Volgens ABP had het uitzendbureau dat in de HPG kunnen lezen. Het hof acht dat een onrealistische verwachting. Er was geen aanleiding om de handleiding te gaan bekijken.
  • ABP heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat de relatie van het uitzendbureau met haar werknemers eindigt op het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt verbroken. Het achterhalen van de informatie over de uitkeringsgegevens zal moeilijk of niet altijd eenvoudig zijn te realiseren, omdat er nu eenmaal geen contact meer is tussen de gescheiden partijen. ABP had zich dit moeten realiseren en had tenminste de werkgever sneller attent moeten maken op het probleem van de ontbrekende informatie en de eventueel grote gevolgen. Dat deed ABP uiteindelijk pas in 2018, door een premienota van bijna € 600.000 te versturen (later werd dit bedrag hoger).
  • Het uitzendbureau kan door deze verlate premiefactuur het bedrag niet meer verhalen op haar opdrachtgevers en zou als uitlener er zelf voor moeten opdraaien.

Conclusie

Alle argumenten bij elkaar vindt ook de adviseur van de Hoge Raad dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de werkgever het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende (ABP) zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid
alsnog geldend wordt gemaakt.

Bijgewerkt op 15 november 2024.